Meer Bomen Nu verplant kansarme zaailingen naar kansrijke plekken. Maar net als mensen kunnen bomen ook ziek worden. We willen voorkomen dat jonge bomen en struiken ziektes meeverhuizen naar een nieuwe locatie en op die manier bijdragen aan de verspreiding van een ziekte.
Meer Bomen Nu neemt een aantal maatregelen in acht om verspreiding van ziektes te voorkomen. We vragen je om je daar als vrijwilliger ook aan te houden. Op deze pagina vind je basiskennis over ziekte bij bomen en behandelen we de meest voorkomende boomziekten (in relatie tot zaailingen) in Nederland.
Daarnaast is het goed om je te realiseren dat de bijdrage van Meer Bomen Nu aan het verspreiden van ziektes beperkt is, om een aantal redenen:
Boomziekten en plagen waren overal rond. Deze worden van boom tot boom en van soort op soort overgebracht. Via schimmels of bacteriën in de bodem, door bosdiertjes of door de lucht.
Er is in het verleden, en nog steeds, veel monotoon aangeplant (veel van dezelfde soort boom). De meeste ziekten verspreiden zich daarom snel. Ziektes helemaal uitbannen zal ook niet lukken. Het is daarom is het belangrijkste om een goed immuunsysteem te hebben in het bos: de biodiversiteit.
Dit betekent veel verschillende soorten en veel diverse bomen. Bijvoorbeeld: op dit moment gaat er essentaksterfte rond in Nederland. Naar verwachting zal 90% van de essen hieraan ten gronde gaan. Deze ziekte willen we niet verder verspreiden. Dit kunnen we doen door ziekte zaailingen niet te verplanten, en door bij te dragen aan het selectieproces van exemplaren met een goede weerstand. Uit deze exemplaren kan een nieuwe populatie ontstaan. Door gezonde boompjes te verplanten dragen we bij aan de diversiteit van genetisch materiaal; je plant boompjes die vanuit verschillende zaden zijn opgekomen. Aan gezonde bomen groeien meer zaden dan aan zieke bomen, dus zaailingen hebben relatief ziekteresistente ouders.
Hoe intacter de wortels, hoe sterker de boom. Verplant dus met zo min mogelijk wortelschade. Als je de schep in de grond steekt, is het echter onmogelijk om te zien hoe de wortels lopen. een zekere mate van schade is daarom niet te vermijden. Desondanks moet weinig schade wel de insteek zijn. Dit kun je bereiken door een cirkel (voetgrootte) rondom de basis van de zaailing te scheppen en de grond los te wrikken. Daarna gebruik je de hefboomtruc om het boompje eruit te scheppen. Zodra de boom los genoeg komt, kun je het boompjes eruit trekken en losschudden van de grond. Het gat maak je daarna weer dicht.
Door te verplanten met kale wortel kunnen ziektes niet per ongeluk meeliften via de grond. Schud je zaailing dus goed uit! Ook is verplanten zonder kluit minder zwaar en dat is fijn voor het vervoeren, bundelen en inkuilen. Let er goed op dat de wortels worden beschermd. Bijvoorbeeld door ze af te dekken met een vochtige oude handdoek of jute zak.
Door niet monotoon aan te planten kun je het overspringen van ziekten beperken en het ecosysteem gezonder maken. Niet monotoon aanplanten betekent diversiteit in soorten en in genetisch materiaal. In de natuur is er continu een natuurlijke selectie gaande: van de miljoenen zaden of individuen (afhankelijk van soort) halen slechts tientallen het tot de voorplantingsleeftijd. Door kruisingen zijn er miljoenen kenmerken, genen en variaties op een oorspronkelijk soort. Deze variaties hadden op dat moment de beste overlevingskans.
Om ziekteverspreiding te voorkomen is de eerste stap het bespreken van het oogstplan met de terreinbeheerder. De terreinbeheerder kent het terrein het beste en weet welke ziektes waar gesignaleerd zijn. Op basis van die informatie beslis je waar je wel en niet gaat oogsten.
Ondanks de goede zorgen kan het gebeuren dat je iets tegenkomt waar ook de beheerder nog niets vanaf wist. Als je toch een ziek boompje tegenkomt, neem deze dan niet mee. Soms kan het betekenen dat het beter is om helemaal niet te oogsten in de buurt van de boompjes waar je de ziekte hebt aangetroffen. Dat hangt van de ziekte en de soort af.
Identificeer als eerste de moederboom in het gebied waar je oogst. De meeste ziektes die (nog) niet op een zaailing zichtbaar zijn, zijn dat wel op de moederboom. De moederboom is de volwassen boom dichtbij de zaailing. Als je één van de ziektes in deze handleiding bij haar kunt identificeren, is de kans aanwezig dat de zaailingen ook besmet zijn.
Let op wanneer een zaailing plots sterk verkleurt. Bij essentaksterfte bijvoorbeeld, zie je dat de bast aan de bovenkant verkleurt van grijs naar geel of wit.
Dorre toppen geven aan dat de zaailing niet gezond is. Mocht een zaailing toch aan de zijkant bladeren aanmaken, heet dit noodbloei. Het gaat niet goed met de zaailing, maar deze probeert te overleven.
Wanneer de zaailing er anders uitziet dan de rest van zijn soortgenoten is dat ook een mogelijk teken van ziekte.
Neem nooit een zieke zaailing mee, maar overleg met de terreinbeheerder en/of bomenhub wat het beste plan is. Je kunt de zieke zaailing laten staan of deze eruit halen en afvoeren.
Weet je het toch niet helemaal zeker of een zaailing ziek is? Houd deze zaailingen dan even apart, en kuil ze op een apart plekje in. Maak een foto en mail deze naar [email protected], dan vragen we onze ecologen om advies.
Gebruik de Tree Doctor voor diagnose.
Klik hier.
Hier worden meer dan 500 boomziekten en plagen beschreven aan de hand van meer dan 1000 gedetailleerde foto’s.
We hebben een top tien gemaakt van de ziektes die het meest voorkomen op zaailingen in Nederland.
Kastanjebloedingsziekte is een ziekte bij de Paardenkastanje, die wordt veroorzaakt door een bacterie. Deze bacterie blokkeert de cellen die verantwoordelijk voor het transporteren van voedsel. Op de bast en takken ontstaan roestbruine vochtige plekken, die zich verder verspreiden over de rest van de stam. Uit deze vlekken stroom wat vloeistof: de boom ‘bloedt’. Het vocht van deze vlek is eerst helder, en verkleurt dan naar donkerbruin tot stroperig.
Op een volwassen boom ziet dit er zo uit:
Op een zaailing ziet dit er zo uit:
De ziekte is in het wild voornamelijk te zien op volwassen bomen. Als je Paardenkastanjes gaat oogsten, dan is het verstandig de moederboom even te controleren op vlekken. Indien je de kastanjebloedingsziekte aantreft is het handig geen paardenkastanjes te oogsten op die oogstplek.
Het verplanten van gezonde zaailingen van de Paardenkastanje kan ook positief zijn. Tussen de in Nederland aanwezige Paardenkastanjes zijn grote verschillen in resistentie. Perfect ogende zaailingen zijn mogelijk resistent en het verspreiden van dit plantgoed draagt bij aan ontwikkeling van een resistente populatie met veel variatie in erfelijke en ecologische eigenschappen.
Het is echter onbekend óf wilde jonge zaailingen ziek worden en óf dit zichtbaar is op zo’n jonge leeftijd. Jonge (wilde) zaailingen zijn voor zover bekend zelden besmet met de bloedingsziekte. Toch is het verstandig, tenzij je zelf ecoloog bent, om zaailingen in de buurt van een zieke moederboom niet te oogsten. Vlekken die je op de moederboom of zaailing aantreft, kun je fotograferen en opsturen naar de terreinbeheerder zodat deze hier ook van op de hoogte is.
De Paardenkastanje is te herkennen aan de grote knop aan de bovenkant van de zaailing: deze is groot, bruin en kleverig, en heeft bladlittekens in de vorm van een groot hoefijzer. Zie ook de knoppenkaart.
Het blad van de Paardenkastanje is een samengesteld blad in de vorm van een hand. De kastanjes zijn rond en glad en de bolster van een paardenkastanje heeft stekels. Deze zijn veel minder hard en scherp dan de stekels van een tamme kastanje.
Bruine plekjes op het blad van de Paardenkastanje, soms massaal, kunnen de boom een ziek uiterlijk geven. Dit is echter geen kastanjebloedingsziekte. De bruine plekjes ontstaan door de rupsjes van een piepklein motje, de kastanjemineermot. Doorgaans is dit geen probleem voor de boom maar het kan de boom zwakker en gevoeliger maken voor allerlei schimmels.
Bacterievuur is een ziekte die voor kan komen op onder andere fruitbomen, Lijsterbes en sierstruiken zoals de Meidoorn. De ziekte wordt veroorzaakt door de bacterie Erwinia amylovora, waarbij de bloesems, scheuten, bladeren en twijgen verdorren, verschrompelen, verwelken en verkleuren. Ook buigen de takken vaak naar beneden. Bij het aansnijden van de bast is een roodbruin gevlamde verkleuring met vochtig, plakkerig weefsel zichtbaar. Op de stam en dikke takken verschijnen plekken met aan de randen slijmdruppeltjes die van melkachtig wit naar geelbruin verkleuren.
Dit ziet er op de bomen zo uit:
Deze ziekte is vooral op volwassen bomen zichtbaar, dus om de zaailingen van deze soorten veilig te verplanten moet men de moederboom controleren op verkleuringen en verdorringen. Het vinden van onafhankelijk besmette zaailingen is onwaarschijnlijk. De ziekte verspreidt zich door vogels en insecten die van boom naar boom vliegen, of mensen die met hun handen of gereedschap aan de zieke boom zitten en deze vervolgens overbrengen. In mindere mate brengen wind en regen de ziekte over. Gezien zaailingen nog niet bloeien of vruchten dragen is het onwaarschijnlijk dat mensen, vogels of insecten de ziekte op een zaailing overbrengen. In het geval dat de verdorringen zichtbaar zijn op de moederboom, is het aan te raden geen zaailingen van deze soorten te verplanten. Meld de zieke moederboom bij de terreinbeheerder.
De overheid heeft bufferzones aangewezen: gebieden die vrij zijn en beschermd worden tegen deze ziekte met een bestrijdingsplicht. In deze zones mag je geen soorten planten die vatbaar zijn voor bacterievuur (i.e. Meidoorns). Lees ook de informatie van NVWA over bufferzones tegen bacterievuur.
Lijsterbessen hebben viltige en behaarde knoppen, de eindknop zit vaak op de kortloten. De Meidoorn heeft een kleine, stompe knop die verspreid staat. De doorns zitten náást de knop en een Meidoorn heeft takdoorns.
De iepenziekte komt voor bij alle soorten Iepen en wordt veroorzaakt door schimmels. Het is een veelvoorkomende ziekte in Europa. De iep reageert op de schimmel door het afsluiten van haar eigen houtvaten waardoor de boom sterft. Verspreiding van de iepenziekte komt door de Iepenspintkever die de schimmel met zich mee draagt. Deze kever broedt in dood of verzwakt iepenhout. Uit de eitjes komen de larven en uit de larven komen de jonge kevers. Zij vliegen uit en besmetten gezonde Iepen. Ook kunnen Iepen besmet raken door contact met de wortels van een zieke naburige boom. In een rij bomen gaan op die manier jaarlijks 1 of meer bomen dood.
Het eerste teken van de ziekte zijn verwelkte bladeren (eerst geel, dan bruin) aan enkele takken, vaak een tak boven in de kroon. De dode bladeren blijven in eerste instantie nog aan de takken zitten. De kroon ziet er dan bruin uit. Daarna vallen ze massaal uit. Aangetaste takken gaan snel dood. Een doorsnede van de takken laat donkergekleurde stippen (verstopte houtvaten) in de buitenste jaarring zien. Onder de bast, aan de oppervlakte van het hout, kunnen waaiervormige gangenstelsels te zien zijn, deze zijn gevormd door Iepenspintkevers.
Op zaailingen is de iepenziekte in de winter vaak niet zichtbaar. Mocht een zaailing verdroogde bladeren hebben, dan betekent dat niet dat deze ziek is. De iepenziekte die wordt verspreid door een kever is niet gevaarlijk voor een zaailing. Iepen met een stamdiameter kleiner dan vijf centimeter zijn niet geschikt voor Iepenspintkevers om in te broeden en vormen dus, ondanks de schimmel, geen groot gevaar. Iepenzaailingen die je solitair vindt zijn daarom (hoogst waarschijnlijk) niet ziek.
De iepenziekte die wordt verspreid door de schimmel kan wél een gevaar vormen. Onderzoek dus altijd de moederboom, die de ziekte kan verraden. Indien de moederboom ziek is, oogst je geen zaailingen van iepen in die regio. Het is verstandiger om dan in een ander stukje te gaan oogsten.
Essentaksterfte is een uit Azië afkomstige schimmel die ondertussen in heel Europa voorkomt op Essen. De schimmel begint in het blad, waarna deze via de bladsteel en twijgen ook de bast aantast. Geïnfecteerde takken krijgen te maken met een verstoring van de sapstromen, dit leidt tot een verdorring in het blad en de stam in de top van de boom. Dit is ook zichtbaar op een zaailing in de winter. Essentaksterfte is te herkennen aan het sterk verkleuren van de bast in de top van de zaailing. Het grijs verandert in geel, bijna wit. Bij grote bomen is een bruine verkleuring zichtbaar op de afstervende twijgen. Essentaksterfte is niet altijd dodelijk voor de boom, herstel is mogelijk maar er is een grote kans op nieuwe infectie door verspreiding van sporten via de wind.
Twijgen van iets oudere essen verkleuren bruin in plaats van grijs, zoals hieronder te zien is.
De schimmel vormt in de periode juni tot en met september kleine, witte paddenstoeltjes op afgevallen bladstelen van geïnfecteerde bomen. Deze paddenstoeltjes produceren grote aantallen sporen die met de wind over grote afstanden verspreid kunnen worden. Via deze sporen kunnen nieuwe infecties ontstaan in het blad van nog gezonde bomen, waarna de cyclus weer opnieuw begint. Daarnaast kan de ziekte ook worden verspreid door geïnfecteerde planten die nog geen symptomen vertonen.
Verplant geen Essen die ziektesymptomen vertonen. Je kunt er ook voor kiezen om helemaal geen Essen te oogsten in het perceel waar de ziekte is aangetroffen. Echter kan het verplanten van gezond uitziende zaailingen, die zijn gevonden in het perceel, ook positief uitpakken. Zaailingen zijn over het algemeen afkomstig van gezonde bomen. Want: hoe meer zieke takken, hoe minder stuifmeel en zaad een boom vormt. De zaailingen dragen potentieel belangrijk genetisch materiaal wat ze resistent maakt. Meer Bomen Nu kan daarom een belangrijke bijdrage leveren aan een toekomstig genetisch divers en resistent Essenbestand.
Foto’s: Wageningen Universiteit
De knoppen van de es vallen op: ze zijn zwart en staan tegenover elkaar. De bladeren zijn oneven ‘geveerd’ en staan ook tegenover elkaar. Aan de onderkant zijn ze langs de middennerf behaard.
Beuken kunnen door meerdere oorzaken ziek worden. Schimmelinfecties zoals Phytophthora syringea komen voor op de bast en zijn te herkennen aan zwarte plekken op de stam. De beuk gaat hier niet dood aan maar het heeft wel effect op de vitaliteit. Ook kunnen zwammen, meeldauw en insecten de boom verzwakken. Een andere oorzaak, die de laatste jaren steeds belangrijker is geworden, zijn omgevingsfactoren: langdurige droogte, hitte of natheid kunnen de boom doen verzwakken en afsterven.
Op een zaailing ziet dit er als volgt uit:
Tevens voelen de zwarte plekken wat slijmerig aan. Verplant geen zaailingen die ziektesymptomen vertonen, meld de ziekte aan de terreinbeheerder.
Herkenbaarheid aan knop: knoppen zijn bruin, langwerpig en spits. De knoppen staan van de tak af en verspreid staand. Het blad is ovaal en heeft een gave bladrand waar een lichte golf in zit.
Op een volwassen wilg ziet dit er als volgt uit:
Deze ziekte komt niet in zaailingen voor. Wilgen met wortel kun je dus altijd verplanten. Echter stekken we ook vaak wilgenslieten. We knotten de Wilgen en gebruiken de slieten om nieuwe bomen op te laten komen. Neem dus geen slieten mee van een zieke boom! Bij twijfel de Wilg niet knotten, en ook niet de Wilgen er vlak naast. Als een boom ziek is, is het waarschijnlijk dat de bomen er direct naast ook in aanraking zijn gekomen met de ziekte.
Herkenbaarheid aan knop: kleine knopjes, verspreid staand, langwerpig, aanliggend en fijn behaard. De twijg is rozegrijs en is zeer buigzaam.
De Letterzetter is een schorskever die overleeft van de sapstromen van een levende boom. De larve van de schorskever maakt eerst een gaatje in de buitenste schorslaag en vreet zich dan door het zachte delingsweefsel (cambium). Hieronder maken de larven al etend een gangenstelsel.
Bomen die door de Letterzetter zijn aangetast, herken je aan de aanwezigheid van bruingelig boormeel op de stam, geelbruin verkleurde boomkronen, naaldverlies, spechtenactiviteit en het afvallen van de bast. Dit komt voornamelijk voor op (fijn)sparren, of op zeer verzwakte bomen (zowel door droogte als door vernatting).
Op een volwassen naaldboom ziet dit er als volgt uit:
Op zaailingen komt de Letterzetter niet voor. De omtrek is nog niet groot genoeg voor een kever om zich in de bast te vestigen. Wel is het zo dat vrouwtjeskevers vlak voor het paren en het afzetten van eitjes vers eiwit van zaailingen tot zich neemt. De kever kan, naast dat ze zelf een plaag vormen, andere schimmels van andere bomen overdragen. Dit is echter niet goed te controleren. Wel kun je tijdens je wandeling naar de oogstplek goed opletten of je andere ziektes tegenkomt. Vind je veel ziektes in dit gebied? Dan kun je oogstdagen op deze plek heroverwegen.
Punt van de naalden zijn lichtgroen tot geel en de naalden zijn tussen de 1,5 en 3,5 centimeter. De spar heeft een kegel van 10 tot 15 centimeter. De kroon van de fijnspar is kegelvormig rond de stam gedrapeerd, waarbij de jongere takken in het bovenste deel omhoog groeien, terwijl de oudere takken in het onderste deel een beetje hangen. De schors is roodachtig.
De eikenspintkever is een kever die leeft in de schors van bomen. Meestal in Eiken maar hij komt ook voor in Wilgen, Populieren, Iepen, Beuken, Kastanjes en andere soorten. De kever vreet een horizontale (moeder)gang in het hout van een (vaak al verzwakte) jonge boom en legt hier eitjes. Wanneer deze eitjes uitkomen vreten de larven een nieuwe gang (haaks op de moedergang) en vreten zich, na het verpoppen, als kever uit de boom. Door een groot aantal horizontale gangen wordt de sapstroom van de boom afgebroken waardoor de boom afsterft. Aantasting komt vooral voor bij jonge bomen.
Bomen die door de eikenspintkever zijn aangetast, herken je aan de aanwezigheid van kleine boorgaatjes (1-2mm) in het hout, donkerbruine of zwarte strepen als gevolg van schimmels die de kever meebrengt, larvengangen in het hout en boormeel/zaagsel op de bast of grond.
Op een volwassen naaldboom ziet dit er als volgt uit:
Foto’s: Bomenbiek.nl
De eikenspintkever komt niet voor op zaailingen. Wel kan aantasting van de kever op de moederboom effect hebben op de zaailingen. De moederboom was al verzwakt voordat de eikenspintkever kwam en is nu nog zwakker door aantasting van de kever en eventuele schimmels die deze mee heeft genomen. Controleer daarom goed of de zaailingen onder de moederboom niet verzwakt of ziek zijn.
Herkenbaarheid aan knop: aan het uiteinde van de twijg zitten meerdere knoppen bij elkaar in een cluster. De knoppen langs de twijg zijn iets kleiner en staan afgewisseld. De knoppen zijn (donker)bruin, ovaal tot eivormig en kunnen (licht)behaard zijn.
We plaatsen cookies om deze site te optimaliseren. Data over hoe je deze site gebruikt wordt geanonimiseerd opgeslagen. Weigeren van bepaalde cookies kan functionaliteit van deze site beïnvloeden.