Meer Bomen Nu deelt in de regel inheemse boomsoorten uit. Deze vinden we immers het vaakst in overdaad op de plekken waar we oogsten. Af en toe redden we ook uitheemse soorten die we proberen een goed plekje te geven in het Nederlandse landschap. Als we invasieve exoten oogsten, dan laten we die in overleg afvoeren door de terreinbeheerder. De discussie rond de aanplant van inheemse en uitheemse soorten is complex en gaat gepaard met sterk uiteenlopende meningen en standpunten. Op deze pagina geven we allereerst een overzicht van de lopende discussie: welke termen zijn belangrijk, welke voor- en nadelen en risico’s kleven er aan verschillende soorten, en we eindigen met onze eigen overweging.
Het doel van de Meer Bomen Nu campagne is het planten van meer bomen en struiken, om klimaatverandering te remmen, handelingsperspectief te bieden én de biodiversiteit te vergroten. De discussie rondom inheems-uitheems heeft voornamelijk te maken met dit laatste punt: het versterken van de biodiversiteit.
Biodiversiteit refereert aan de verscheidenheid van organismen (planten, dieren, schimmels, etc.) in een ecosysteem (een loofbos, duingebied, etc.). Dit gaat over de verscheidenheid van soorten in het ecosysteem als geheel, als de genetische verscheidenheid binnen soorten. Al deze organismen vormen verbindingen met elkaar: samenwerking, competitie, etc. – en vervullen zo een rol in dat ecosysteem.
Door (bio)diversiteit voort te brengen probeert het leven als geheel, zeg maar ‘de natuur’, zich te wapenen tegen ziekten en plagen, wisselende (klimaat)omstandigheden, vervuiling en verstoring van buitenaf (fijnstof, stikstof, CO2 gehaltes, etc.). Omdat er met biodiversiteit er grotere kans is dat er individuele soorten zijn die zulke verstoringen in een ecosysteem “oppakken” als hun rol. De ene soort gaat goed op extra stikstof, de ander op fijnstof, de ene boom wordt ziek van de ene bacterie maar verspreidt zich niet omdat er een soort naast staat die er goed tegen kan, etc.
Daarbij geldt in het algemeen: hoe complexer en rijker de verscheidenheid aan planten, dieren en andere organismen, hoe gezonder het ecosysteem als geheel. De ‘productie’ van zoveel mogelijk biodiversiteit is daarom een van de belangrijkste overlevingsstrategieën van het leven op aarde. Dit geld ook andersom, hoe minder biodiversiteit in het ecosysteem als geheel, hoe vaker verstoringen van het ecosysteem niet worden opgevangen, waardoor uiteindelijk ook steeds meet individuele soorten uitsterven.
De discussie rondom inheems-uitheems gaat in grote mate over de rol die ze spelen in het ecosysteem, de verbindingen en diversiteit die deze soorten kunnen voortbrengen en daarmee in welke mate ze bijdrage aan de complexiteit van een ecosysteem.
Inheems versus uitheems. Als eerste moeten we duidelijk maken waar je over praat. We beginnen met categorieën boomsoorten: inheems, autochtoon inheems en uitheems. Deze termen hebben te maken met 2 niveau’s van biodiversiteit: diversiteit van soorten, en genetische diversiteit (de diversiteit binnen soorten).
Inheems wordt gebruikt om aan te geven dat een bepaalde soort (bomen, struiken, planten en dieren) “van nature” in Nederland voorkomt. Deze soort is hier vanzelf naartoe geëmigreerd na de laatste ijstijd, en heeft zich op eigen kracht hier gevestigd omdat de klimatologische omstandigheden gunstig waren voor deze soort. Wanneer men het heeft over soorten die inheems zijn, gaat het over inheems in een specifieke ‘klimatologische zone’, ‘natuurlijk verspreidingsgebied’ of ‘ecoregio’ van deze soort. Zulke zones houden zich niet aan landsgrenzen: wat inheems is in Nederland is dit vaak ook in grote delen van Duitsland, België, de UK, Frankrijk etc.
Autochtoon is een specifieke vorm van inheems. Alle autochtone bomen zijn inheems, maar niet alle inheemse bomen zijn autochtoon. Autochtonen zijn planten of dieren die afstammen van de natuurlijke populaties van een specifiek gebied (in ons geval Nederland), die zich na de laatste IJstijd spontaan in Nederland hebben gevestigd en ontwikkeld. Nederland was in deze IJstijd een poolwoestijn zonder bomen of struiken. De voorouders van de autochtone Nederlandse bomen zijn na de IJstijd geleidelijk teruggekeerd uit warmere streken. Deze populaties hebben zich in Nederland verder voortgeplant en ontwikkeld en zijn dus langdurig aangepast aan de Nederlandse omstandigheden en biodiversiteit.
Met andere woorden, autochtone populaties stammen genetisch af van boom-populaties die al eeuwen zich in Nederland hebben kunnen ontwikkelen. Daardoor kunnen er in autochtone bossen veel complexe samenwerkingsverbanden worden geobserveerd, en leven er veel soorten (zoals insecten en paddenstoelen) op deze bomen en struiken.
Doordat de natuurlijke oerbossen in Nederland bijna allemaal zijn gekapt, zijn er weinig autochtone bomen en struiken over. Het is meestal niet te zien of een boom autochtoon is of niet. Uit historische bronnen of genetisch onderzoek is wel af te leiden waar autochtone bomen kunnen staan. Er zijn enkele bossen over, maar ook er staan nog autochtone exemplaren in oude hagen, houtwallen en kleine bosschages. Slechts 3% van de originele autochtone standplaatsen is nog over in Nederland. Een aantal terreinbeherende organisaties (TBO’s) werkt nu met deze historische populaties om het aandeel autochtone bossen in het totale bosgebied uit te breiden.
Een ander woord voor uitheems is exoot. Deze termen worden vaak door elkaar gebruikt, en betekenen hetzelfde. Uitheemse soorten / exoten zijn soorten die “van nature” niet in Nederland voortkomen. Ze hebben zich hier niet zelf gevestigd, komen uit andere delen van de wereld en zijn hier geplant door menselijk handelen (transport, infrastructuur, gewassenhandel, etc.). Veel uitheemse soorten zijn hier beland vanwege de teelt van sierplanten of voedselgewassen.
De grens tussen uitheems en inheems is niet altijd even duidelijk. De Tamme Kastanje is bijvoorbeeld door de Romeinen, duizenden jaren terug, naar Nederland gebracht, evenals de walnoot. Tegelijkertijd passen ze goed bij de Nederlands klimatologische omstandigheden en hebben ze zich in de tussentijd dusdanig goed aangepast dat deze soorten door sommigen ook inheems worden genoemd. In het algemeen worden soorten die voor 1500 geïntroduceerd zijn en zich sindsdien gehandhaafd hebben, niet als exoot (uitheems) beschouwd. Het argument gaat dat deze soorten, hoewel technisch gezien door menselijk handelen hier zijn beland, hier uiteindelijk ook op eigen kracht waren aangekomen. Hierover is doorlopende discussie, dus het kan dat je hier tegenstrijdige verhalen over hoort.
Wanneer je een beukennootje uit Frankrijk in je tuin plant, is het daaruit groeiende boompje niet autochtoon. Dat beukje behoort wel tot de inheemse soort “beuk”. Omdat autochtone en ‘geïmporteerde’ beuken tot dezelfde soort behoren, komen de meeste eigenschappen overeen. Zodoende kunnen alle beuken na aanplant doorgaans goed in Nederland leven. Ook vervullen ze ongeveer dezelfde rol voor inheemse insecten of paddenstoelen. Soms zijn er wél belangrijke verschillen. Zo bloeien Sleedoorns uit Zuid-Europa al in maart, wanneer er bij ons soms nog weinig insecten actief zijn. Een autochtone Sleedoorn bloeit in april. Dit is gunstiger voor specifieke insecten.
Wil je weten welke boom en/of struik uitheems of inheems is? Neem dan een kijkje in onze Bomenencyclopedie.
Invasief en expansief refereren allebei aan de verspreidingssnelheid van een soort, tot het punt dat deze soort overheersend wordt in een gebied. Voor de biodiversiteit is een hoge verspreidingssnelheid soms ongewenst, omdat het de gezondheid en overlevingskansen van reeds kwetsbare soorten en ecosystemen verder kan ondermijnen.
Wanneer uitheemse soorten het net iets té goed doen, wordt dit gedrag invasief genoemd. Bij inheemse soorten spreekt men dan van expansief gedrag. Zo zijn veel inheemse pionierssoorten (berk, wilg, populier, braam, etc.) erg expansieve soorten. Ze verspreiden zich snel en zijn daarom vaak de eerste bomen en struiken die opkomen als je een stukje (landbouw-)grond even met rust laat.
Invasief en expansief refereren allebei aan de verspreidingssnelheid van een soort, tot het punt dat deze soort overheersend wordt in een gebied. Voor de biodiversiteit is een hoge verspreidingssnelheid soms ongewenst, omdat het de gezondheid en overlevingskansen van reeds kwetsbare soorten en ecosystemen verder kan ondermijnen.
In sommige publicaties wordt daarom het onderscheid tussen invasief en expansief gedrag bepaald op basis van de schade die een woekerende soort kan aanrichten in lokale ecosystemen. Invasieve soorten zijn dan per definitie ook schadelijke soorten, terwijl expansieve soorten zich weliswaar snel verspreiden maar in principe onschadelijk zijn voor de gezondheid en overlevingskansen van kwetsbare soorten.
De term invasief en expansief zijn dan niet meer gekoppeld aan uitheems en inheems, maar aan de schadelijkheid in een ecosysteem. Daarom kom je bijvoorbeeld nog wel eens opmerkingen tegen over de gewone esdoorn, braam of berk die ‘invasief’ zou zijn, terwijl deze soorten wel inheems zijn.
Voorts zullen wij de term ‘invasief’ gebruiken als term die schadelijkheid aangeeft, niet als term die de verspreidingssnelheid van (louter) uitheemse soorten beschrijft. Met expansief gedrag doelen we dan op hoge verspreidingssnelheid, zonder daarmee schadelijkheid aan te duiden.
Een soort wordt invasief, wanneer deze een “groot” of “oneerlijk” concurrentievoordeel heeft in de (nieuwe) omgeving. Planten beconcurreren elkaar voor ruimte, licht en voedsel. Al krijgt een expansieve soort vrij spel, of een groot voordeel in deze concurrentiestrijd, kan deze invasief (schadelijk) worden.
Een “oneerlijk” concurrentievoordeel van een soort kan bijvoorbeeld zijn dat natuurlijke vijanden van die soort niet zijn mee-geëmigreerd. Waar de ene soort genoeg lokale concurrenten en vijanden heeft, kan een invasieve exoot dankzij de afwezigheid van zulke concurrenten en vijanden het hele ecosysteem gaan domineren.
Een overschot aan voedingsstoffen in de omgeving vormt een andere reden waarom een specifieke plant (te) goed kan gedijen in een bepaalde omgeving. Het meest bekende voorbeeld komt voort uit de stikstof-crisis. De dikke deken van stikstof die via de neerslag (regen, sneeuw, etc.) al meer dan vijftig jaar over ons land wordt uitgespreid, zorgt voor een overvloed aan voedsel in van oudsher voedselarme (natuur)gebieden. Soorten die uitstekend gedijen in voedselrijke situaties verdrukken nu dus de soorten die meer gebaat zijn bij voedselarme grond. Zo zien we tegenwoordig overal (inheemse) bramen die woekeren en zich rap verspreiden, vaak ten koste van allerlei andere soorten met een tragere groei en verspreidingssnelheid.
Als bepaalde plantensoorten ongehinderd invasief gedrag kunnen blijven vertonen, dan kan dat er dus toe leiden dat er uiteindelijk maar enkele soorten overblijven in het ecosysteem. Veel kwetsbare soorten, met alle bijbehorende insecten, dierensamenwerkingsrelaties, en de functies die zij vervullen, zullen dan verdwijnen. Daarom kan de introductie of verspreiding van invasieve exoten een bedreiging vormen of nadelige gevolgen geven voor de biodiversiteit, economie en/of volksgezondheid
De belangrijkste reden voor invasief gedrag is de algemene lage biodiversiteit en zwakke staat van onze ecosystemen. We hebben Nederland erg eentonig ingericht. De meeste wilde bossen zijn in de 19e eeuw gekapt, en veel bossen waren vooral bedoelt voor houtproductie. Met name sinds de ruilverkaveling in de jaren 70 en de intensivering van de landbouw hebben steeds meer monoculturen geïntroduceerd op land- en bosbouw percelen waar een geen ruimte was voor variatie. Dit, in combinatie met de verstedelijking van Nederland, heeft geleid tot de grootste afname van biodiversiteit in Europa (85% t.o.v. 100 jaar geleden).
Wanneer een eentonig landschap met weinig biodiversiteit onder druk staat vanwege bijvoorbeeld verdroging en een stikstofoverschot, wordt de kans groter dat bepaalde soorten zich snel gaan verspreiden ten koste van kwetsbare soorten. Een uitheemse soort die van nature expansief is zal dan invasief (schadelijk) worden. In een gezond en gevarieerd ecosysteem is het risico op zulk invasief gedrag veel kleiner, omdat nieuwe soorten in balans worden gehouden door natuurlijke concurrentie van talrijke andere, gezonde organismen, zoals insecten, schimmels en andere planten.
Met andere woorden, invasieve soorten zijn de druppel die de emmer doet overlopen. Ze verzwakken ecosystemen, maar hebben zich ook kunnen vestigen omdat het ecosysteem zwak is. Het bestrijden van een exoot kan dus zeker noodzakelijk zijn, maar het is ook vaak symptoombestrijding. Het échte probleem is meestal de conditie van het ecosysteem die door menselijke toedoen ernstig is verzwakt
Soorten worden invasief wanneer zij een (oneerlijk) concurrentie voordeel hebben. Dit kan echter óók een ‘tijdelijk’ voordeel zijn zoals het stikstofoverschot. Althans, we hopen erg dat dit tijdelijk is en dat we door goed landbouwbeleid weer op normale niveaus komen.
Invasief gedrag kan ook erg plaatsgebonden zijn. Terwijl de Amerikaanse eik zich zo makkelijk verspreidt op zandgronden dat zuidelijke groengroepen oproepen de boom niet te verplanten, maken groengroepen op de klei in het noorden zich weinig zorgen. De Amerikaanse Eik verspreidt zich daar maar mondjesmaat, en niet op een invasief niveau. Bij beantwoording van de vraag of een boom of struik invasief is, kijk je daarom vooral wáár deze invasief is. Sommige planten hebben een concurrentievoordeel op zure grond, de volgende op natte grond, sommige soorten gaan alleen woekeren in open landschappen waar ze veel zonlicht krijgen, enzovoorts.
Het is daarom moeilijk te voorspellen waar en wanneer welke exoten invasief zullen worden. Het komt juist bij bomen en struiken regelmatig voor dat een exoot zich eerst nauwelijks uitbreidt, om veel later alsnog invasief te worden. Of andersom, dat een soort die zich aanvankelijk erg invasief gedraagt, door veranderingen in het ecosysteem ineens minder invasief worden en ook positieve bijdragen gaat leveren aan de lokale natuur.
Zie bijvoorbeeld van de gemengde bijdrage van de Amerikaanse Vogelkers rechtsboven aan het begin van dit hoofdstuk (Let wel: dit is een soort die Meer Bomen Nu wel oogst, maar expliciet niet uitdeelt vanwege het invasieve gedrag van de soort).
Er zijn wel manieren om risico’s enigszins in te schatten. Je kan bijvoorbeeld kijken naar de afstand en het ecosysteem van herkomst. Bij uitheemse soorten uit andere delen van Europa is het waarschijnlijker dat ze hier natuurlijke vijanden hebben, dan met uitheemse soorten uit Amerika of Azië. Ook kun je kijken naar het ecosysteem waaruit de uitheemse soort afkomstig is; lijkt dat ecosysteem enigszins op een ecosysteem hier?
Om te zorgen dat we weer veerkrachtige en robuuste ecosystemen krijgen die minder vatbaar zijn voor invasieve exoten is de ecosysteemaanpak in opkomst. Deze aanpak richt zich op het creëren van rijke en gezonde ecosystemen die zelf in staat zijn om zich te weren tegen de woekering van een exoot. Dit is uiteindelijk ook minder tijdrovend en duur dan het bestrijden van exoten in een ernstig verzwakt ecosysteem.
In Nederland werd deze soort ooit aangeplant als vulhout in de bossen, maar door het gebrek aan natuurlijke vijanden en de eenzijdige samenstelling van bossen kon hij zich explosief uitbreiden. Hierdoor worden inheemse soorten zoals de Lijsterbes en Eik verdrongen, wat ten koste gaat van de biodiversiteit. Tegelijkertijd observeert men nu dat na tientallen jaren de Amerikaanse Vogelkers meer insecten een thuis biedt dan de inheemse Europese Vogelkers.
Het onderzoek door Schilthuizen et al. (2016) rapporteerde dat het aantal bladetende insectensoorten op de Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) in de afgelopen 150 jaar is verdubbeld tot 69 soorten, terwijl dit aantal op de Europese vogelkers (Prunus padus) lager ligt (39 soorten) en stabiel bleef. Echter betekent dit niet meteen dat de dominantie van de vogelkers afneemt. (Simberloff, D. (2016). Dit fenomeen laat wel zien dat de natuur een groot aanpassingsvermogen heeft. Na eeuwen of langer zullen steeds meer inheemse insecten en schimmels zich aanpassen en uiteindelijk wordt de exoot opgenomen in het ecosysteem.
Neem een kijkje op de website van LIFE Resilias. Het doel van hun project is de veerkracht van ecosystemen in bos- en natuurgebieden dusdanig te versterken, dat zij zich beter kunnen verweren tegen invasieve exoten (IAS).
Bij Meer Bomen Nu krijgen we regelmatig de vraag hoe we omgaan met soorten die mogelijk een invasief karakter hebben: “Kunnen we zulke soorten uitdelen of juist niet?” Op deze pagina bieden we jullie inzage over onze afwegingen m.b.t. deze soorten.
Autochtoon inheemse bomen zijn de nakomelingen die afstammen van de 3% inheemse autochtone standplaatsen die zich sinds de laatste ijstijd hier hebben voortgeplant. Deze bedreigde populaties vervullen een belangrijke rol voor specifieke soorten. In insectenland maken we onderscheid tussen gespecialiseerde en generalistische soorten. De generalisten – insecten soorten die van veel bronnen kunnen eten en op veel plekken kunnen wonen en leven – zijn vaak de eersten die ook nieuw geïntroduceerde soorten in het gebied kunnen gebruiken als voedselbron. De gespecialiseerde soorten zijn geëvolueerd op een bepaalde niche, bijvoorbeeld een specifieke samenwerking waarvan ze afhankelijk zijn, of die ene struik waarvan ze eten op dat ene specifieke moment. Een relatie tussen een gespecialiseerde insectensoort en een specifieke boom of struik vraagt meestal heel lange periode om te ontwikkelen, waardoor juist autochtone planten vaak dit soort complexe relaties hebben met bepaalde insecten, schimmels e.d. Het gebruik van autochtone soorten biedt daarmee voordelen voor de biodiversiteit en draagt bij aan de veerkracht van ecosystemen.
Autochtonen populaties zijn ze ook een manier om meer genetische diversiteit te (her-) introduceren. Veel boomsoorten zijn aangeplant met maar een paar bomen als voorouders, omdat bijvoorbeeld bepaalde zaden goedkoper waren in die periode. Gezien het gros van de bossen in Nederland in de laatste paar honderd jaar is aangeplant, is daarmee de genetische diversiteit erg arm. Autochtone populaties die zich zelf hebben voortgeplant zijn daarmee een diverse genenpoel. Genetische diversiteit is óók een vorm van biodiversiteit, wat voor grotere ecologische veerkracht zorgt. Voorwaarde hierbij is dat je bij het (her)introduceren van genetisch autochtoon materiaal niet weer ‘enkele’ voorouders uitkiest. Het doel is verbreding.
Wij werken aan autochtone aanplant, o.a. met onze partner Streektuinen. Lees meer over het waarom van autochtone aanplant op Streektuinen.nl en onze opkomend project Meer Wilde Bomen Nu.
Deze soorten bomen komen hier van nature voor, en planten zich makkelijk voort. Ze passen in dit gebied. Inheemse boomsoorten zijn aangepast aan de klimatologische omstandigheden in Nederland. Inheemse (inclusief autochtone) soorten zijn goed voor de biodiversiteit omdat deze al vele verbindingen hebben gemaakt met omringende bomen, planten, insecten en dieren. Ze bieden voeding en een thuis voor verschillende organismen en maken zo een diversiteit aan ander leven mogelijk met hun bestaan.
Hoe meer biodiversiteit, hoe veerkrachtiger je ecosysteem. Hoe beter bestand tegen ziekten en plagen, klimaatverandering of andere schommelingen in de omgeving. Het planten van inheemse bomen en struiken die de biodiversiteit vergroten en veel verbindingen maken met de lokale natuur en geeft zo een exponentieel voordeel: elke nieuwe inheemse soort maakt meer leven mogelijk. De wilg (een inheemse soort) heeft bijvoorbeeld 400 insecten die ervan afhankelijk zijn, de inheemse eik wel meer dan 300.
Nederland heeft in de laatste 100 jaar 85% van haar biodiversiteit verloren. Sterk meer dan het Europees (60%) of wereldwijde gemiddelde (30%). Ook voor de industriële revolutie was Noordwest Europe relatief (soorten)arm in vergelijking met soortgelijke klimaatzones in Noord-Amerika en Azië (iets wat waarschijnlijk te maken heeft met de impact van de laatste ijstijd, maar dat is weel een ander onderwerp!). Gezien de algemeen arme staat van onze biodiversiteit kán elke toevoeging een verrijking zijn.
Uitheemse soorten kunnen een positieve bijdrage leveren aan de biodiversiteit. Het is immers weer een nieuwe soort, extra variatie, aan het ecosysteem. Ze kunnen weer een nieuwe niche ontwikkeling, rol of taak oppakken en taken van inheemse soorten ondersteunen. Ze bieden voedsel, bestuiving, talrijke schuil- en nestelmogelijkheden en extra weerstand tegen weersextremen en (mogelijke nieuwe) ziekten en plagen.
Verstoringen die een inheemse soort mogelijk niet aan, kan een uitheemse soort mogelijk uitkomst bieden. Bijvoorbeeld voor klimaatverandering. Klimaatverandering laat nu al zien dat veel biodiversiteit verloren gaat, omdat het veel plant- en diersoorten niet lukt zich aan te passen aan de snelheid waarmee die verandering plaatsvindt. Dit effect wordt versterkt doordat veel van onze natuurgebieden al bijzonder kwetsbaar zijn, omdat ze onder druk staan van diverse stressfactoren tegelijk. Het is waarschijnlijk dat Nederland het klimaat krijgt van midden tot zuid Frankrijk, waardoor veel dendrologen en sommige ecologen vooral naar die regio kijken voor potentiële boomsoorten voor Nederland. Een ander voorbeeld zijn moeilijke of vervuilde standplaatsen in stedelijk gebied.
Hier komt bij dat uitheemse soorten tevens veel belangrijke functies vervullen in onze maatschappij. De plantensoorten waarvan wij eten zijn grotendeels uitheems. Veel boomsoorten die geschikt zijn voor duurzame bouw zijn uitheems. Bijvoorbeeld de Robinia, in het stukje hieronder.
Wel is er een risico: gemiddeld vertoond 1% van de uitheemse soorten invasief gedrag. Daar komt bij dat vele inheemse soorten insecten, vogels en andere dieren ook blijken te wennen aan nieuwe uitheemse soorten, waardoor het aantal samenwerkingsverbanden tussen de uitheemse flora en inheemse flora en fauna in de loop der tijd ook snel toeneemt. De gegroeide samenwerkingsrelaties tussen de Amerikaanse vogelkers en diverse inheemse insecten zijn een goed voorbeeld van dergelijke gewenningsprocessen
Desalniettemin is een zorgvuldige introductie van soorten zeer belangrijk. Het percentage van uitheemse soorten die invasief worden is immers laag, maar de impact de soorten die wel invasief worden in ons al verzwakte ecosystemen is hoog.
Wil je weten welke boom en/of struik bewezen invasief, uitheems of inheems is? Neem dan een kijkje in onze Bomenencyclopedie.
Bloembezoekers lijken onbekende bloemen vrij gemakkelijk te accepteren (nectar is nectar), maar bladeters zoals rupsen hebben vaak moeite met onbekend blad. Ten slotte kunnen exoten het ecosysteem veranderen met brede effecten. De Robinia vertoond met name op vooral op schrale zand- of kalkgraslanden invasief gedrag, en kan open plekken overnemen met zijn worteluitlopers. Diezelfde Robinia levert hardhout van een hoge kwaliteit, kan het fungeren als stikstofbinder voor agroforestry projecten; dat helpt de strategisch geplante omringende vegetatie. Veruit de meeste boom- en plantsoorten waarvan wij eten zijn uitheems. Zo hebben veel uitheemse planten en bomen een rol in een duurzaam voedselsysteem en duurzame bouw.
Voor ons is de discussie niet “wel of geen exoten”, maar eerder: dragen de soorten die je plant in deze context bij aan een verrijking. Bijvoorbeeld, exoten in de buurt van oude autochtone opstanden zullen meer biodiversiteit doen verdwijnen dat dat ze toevoegen, anderzijds heeft de omvorming van een oude maïsakker tot voedselbos (wat vol staat met exoten) laten zien dat ze meer biodiversiteit heeft dan het natuurgebied ernaast.
Meer Bomen Nu deelt in de regel vooral inheemse boompjes uit. Deze zijn immers het meest in overdaad in de gebieden waar we oogsten, dragen veel bij aan de biodiversiteit van Nederland, zeker wanneer je ze combineert met inheemse kruiden en andere vaste planten. (Boeren opgelet, bekijk de kruidenrijk zadenmengsels van de 1001ha.nl campagne, voor inheemse tuinmengsels, bekijk streektuinen.nl). Of deze bomen ook autochtoon inheems zijn, is lastig vast te stellen. Dus daar gaat we niet vanuit. Hiervoor moet je op zoek naar speciaal verzameld, opgekweekt en gecertificeerd plantgoed. Maar wat doe je met uitheemse boompjes als je die toch oogst of krijgt?
In de maatschappelijke discussie, zoals hierboven uiteengezet, over exoten stelt Meer Bomen Nu zich op het standpunt dat zowel inheemse áls uitheemse soorten diverse positieve bijdragen kunnen leveren aan het herstel van natuur en biodiversiteit in Nederland. Het hangt er vooral vanaf waar deze geplant worden.
Nederland heeft meer biodiversiteit nodig, en dus óók meer bomen en struiken (en andere planten). Dit betekent meer bos, maar óók meer variatie in de rest van het landschap. Dit betekent 10% aan Groenblauwe dooradering (link deltaplan). Dit betekent meer bomen en struiken in steden, in de tuin tegen hittestress, bomen tegen klimaatdepressies, langs infrastructuur om fijnstof af te vangen, heggen, hagen en houtwallen op het platteland, agroforestry en voedselbossen in de landbouw, diversiteit in de bosbouw, etc.
Waar verzwakte bossen en natuurgebieden, met name schaarse autochtone populaties, nog voorkomen is het ontzettend belangrijk deze te beschermen, en uit te breiden. Direct rondom oude stand populaties is het daarom bevordelijk om met uitsluitend autochtoon plantmateriaal te werken – dat zorgt daar immers voor de grootste toevoeging.
Weer een cirkel daarbuiten vormt inheems de beste oplossing. Hiermee duiden we op het landelijk gebied, en landschapselementen. Als je nog verder kijkt: naar de landbouw, en in het stedelijk gebied, waar er meer verstoringen hebben plaatsgevonden en zullen blijven plaatsvinden, je van een vele malen lagere startpositie van biodiversiteit begint, en de beplanting ook andere functies moet vervullen – is een combinatie de meest logische optie. De landbouw beslaat 60% van ons landoppervlak, en is met kilometers aan monocultuur ontzettend soortenarm. De combinatie tussen inheemse en uitheemse soorten is hier een kans. En een variatie aan (landschappelijke) systemen, met een variatie aan inheemse en uitheemse soorten, met idealiter nog wat genetische variatie in de mix, kan je de grootste slag slaan. Het een sluit het ander niet uit, zolang je maar variatie toevoegt. Daarom komt Urgenda met een grondgebruik-visie, Land in Zicht, kijk deze hier:
Daarom kan onze richtlijn ten aanzien van de aanplant van uitheemse soorten worden samengevat als: “Ja, mits”. Met andere woorden: “Ja, we delen ook uitheemse soorten uit voor aanplant in andere gebieden, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden”.
Er blijft veel discussie over inheems en uitheemse soorten en de mate waarin soorten zich invasief kunnen gaan gedragen.
De NVWA en provincies hebben een zorgsoortenlijst van mogelijke invasieve exoten waarvan ze willen ontmoedigen dat deze worden aangeplant. Ook een aantal milieu-organisaties hebben lijsten. Deze lijsten zijn echter nooit vrij van discussie.
Verouderd onderzoek, aannames, en belangen spelen mee in de samenstelling van een lijst. Sommigen raden aan nooit met exoten te werken – waarmee je exoten en de positieve bijdragen die ze kunnen leveren buitenspel zet- andere lijsten worden weer te vrijblijvend bevonden omdat economische belangen worden meegewogen.
De meest relevante richtlijn voor Meer Bomen Nu is de WUR richtlijn voor exoten in Agroforestry. Bijna de helft van alle planten van Meer Bomen Nu gaan immers naar het agrarisch gebied – agroforestry en voedselbossen van boeren en burgers. De WUR raadt aan om met een aantal soorten, in bepaalde omstandigheden, een 15km afstandsrichtlijn te hanteren van kwetsbare Natura 2000 gebieden.
Wanneer het vrij duidelijk is dat een soort zich op veel plekken invasief gedraagt, halen wij deze uit onze advieslijsten van de bomenvinder. Wanneer dit een discussiepunt is, blijft de soort nog wel in de lijst, maar krijgt deze het vinkje “invasief” erbij. Bij de omschrijving geven we dan aan welke risico’s tot invasief gedrag er aan deze soort verbonden zijn. Vaak betekent dit dat de soort zich lokaal invasief gedraagt. Je kan dan een alternatief kiezen, je aan de afstandsbepalingen houden zoals de WUR aanraadt en dus uit de buurt blijven van de betreffende biotoop.
Wil je iets bijstellen, bijschaven, mededelen of bijbrengen? Vertel het ons! We zijn te bereiken op info@meerbomen.nu
Wil je weten welke boom en/of struik bewezen invasief, uitheems of inheems is? Neem dan een kijkje in onze Bomenencyclopedie.
Alle Natura 2000 gebieden worden in kaart gebracht. Woon je in de buurt van een Natura 2000 gebied? Dan is extra voorzichtigheid geboden met uitheemse soorten. Bekijk de kaart hieronder.
We plaatsen cookies om deze site te optimaliseren. Data over hoe je deze site gebruikt wordt geanonimiseerd opgeslagen. Weigeren van bepaalde cookies kan functionaliteit van deze site beïnvloeden.